Bakkerspraatje
Woensdagochtend. Hooglanderveen. Naar de Boni. Eten halen voor woensdag en donderdag. Afrekenen. Winkel uit. Meteen oversteken. Naar de lokale bakker. Standaardpakket: 3 volkoren bruin en 1 zak krentenbollen. En zo goed als altijd een praatje, een geintje, een verhaaltje. Ouwehoeren met de bakkersvrouwen, terwijl het brood door de andere gezellige ouwehoer wordt gesneden, achterin het winkeltje. Dat doet ze met zo’n bekend maar ongelooflijk herriemakend en onverwoestbaar apparaat. Zo’n trillende zaagmachine die ik in mijn wilde fantasieën uitermate geschikt vind voor een lugubere moord in mijn niet verkopende misdaadthrillerpocketboek, waarin racisme de verhaallijn bepaalt. Titel: ‘Halfgesneden, bruin of wit?’
Hou ik van. Niet van moorden, wel van ouwehoeren. Deze keer met de vrouw achter de kassa. Ze staat er niet achter. Ze zit op een stoel, linkerbeen gestrekt. Enkel gebroken. Spieren erom afgescheurd. En daarbovenop ook nog een infectie. Oorzaak: een losse stoeptegel. Zegt ze, terwijl ze kassa aanslaat:
‘Jij komt toch uit het noorden?’
Ik kijk achterom naar de vrouw die mijn brood rustig aan het vermoorden is. ‘Hoor je dat?’ vraag ik. ‘Dat is toch een belediging?’
De kassavrouw: ‘Niet dan? Je bent zeker een Fries?’
Ik zeg dat ik dat wel vaker krijg te horen, maar dat ik niet kan schaatsen en dat ik niet weet hoe ik fierljeppen moet schrijven. En dat mensen soms denken dat ik uit Twente kom. En dat ik uit Spakenburg kom.
‘O ja, uit Spakenburg? Dat is gek, want we hebben hier wel eens iemand uit dat dorp werken maar die praat echt anders dan jij.’
Ik begin plat-Spakenburgs te praten, of iets dat op dat dialect lijkt.
‘Nou hoor ik het ja.’
Ik zeg: ‘Ik zal de tongval nooit afleren, denk ik. En ik dacht nog wel dat ik dat moest. Ik ben namelijk dominee geweest.’
‘Ben jij dominee geweest?’ Ze valt bijna van haar stoel af, en kijkt me met grote ogen aan?
‘Is dat zo raar dan? vraag ik.
‘Maar je ziet er helemaal niet uit als een dominee. En je praat niet als een dominee.’
‘Nee’, zeg ik, ‘ik praat met een Spakenburgse tongval. Maar ik kan wel een dominee nadoen hoor, zoals jij die waarschijnlijk voor je ziet.’ Ik zet een pastoraal gezicht op (gezicht iets schuin, ogen toegeknepen), zet mijn handen met hun vingertoppen op elkaar voor mijn middenrif, en zeg: ‘Ik kan me voorstellen dat een dergelijke lelijke enkelbreuk zomaar enkele onbeantwoorde levensvragen bij je zou kunnen oproepen.’
‘Maar nu ben je geen dominee meer?’ vraagt ze.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Nou ja, eigenlijk wel. Alleen ben ik nu theaterdominee.’
‘Wat is dat dan?’ Bijna valt ze weer.
Ik leg uit dat ik met de bijbelverhalen het theater inga. Dat ik die ga uitleggen enzo. En dat ik liedjes zing. En gedichten voordraag. En dat ik begin in het theater van Vathorst. Zij vertelt dat ze joods is. En dat ze niet gelooft dat de wereld door een meneer in de hemel is gemaakt.
Ik glimlach. ‘Ik denk ook niet door een meneer.’
‘Maar ook niet door een vrouw’, haast ze zich te zeggen. ‘Maar leuk man, ik kom naar je theater toe, hoor.’
Ik glimlach nog breder en open de deur van de winkel, vlak naast de kassa. ‘Wat een ontzettend leuke en lieve en gezellige vrouw’, denk ik als ik naar buiten loop.
Maar – toch altijd even een innerlijke check – ze is niet mijn type. Ik vraag me af waarom niet. Ik kom er niet uit, en laat het lopen. Vind het ook niet belangrijk.
Ik loop naar mijn auto, open het portier, zet de broodtas op de bijrijdersstoel. En opeens weet ik het.
Ze is geen moordvrouw!
—
Wil je de theaterdominee in theater of kerk meemaken? Kijk hier waar hij zijn theatercolleges geeft en reserveer je ticket(s)!
[woocommerce_cart]